Diagnose

Omdat pulmonale arteriële hypertensie (PAH) en chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH) erg zeldzame ziekten zijn, wordt er vaak pas laat aan gedacht. Over het algemeen stelt men de diagnose ongeveer twee jaar na het opduiken van de eerste symptomen: de klachten zijn namelijk weinig specifiek en ze worden aanvankelijk vaak verkeerd geïnterpreteerd als verschijnselen van astma of hyperventilatie.

Om de diagnose van pulmonale hypertensie vast te stellen, is er eerst een klinisch onderzoek nodig. De arts zal de patiënt grondig ondervragen over zijn of haar medische voorgeschiedenis en medicatiegebruik. Vervolgens moet de patiënt een aantal diagnostische testen ondergaan.

De meest courante onderzoeken zijn:

  • Elektrocardiogram
  • Echografie van het hart
  • Rechterhartkatheterisatie
  • Longfunctieonderzoek
  • Inspanningstesten: zes-minutenwandeltest (6MWT) en ergospirometrie (fietsproef).
  • Slaapstudie
  • Radiografie
  • Scan van de longen
  • Perfusie-cinigrafie
  • Pulmonale angiografie
  • Bloedtesten: bv nt-probnp
  • Bloedgasanalyse
  • Erfelijke screening